Alloploïde

Met betrekking tot een hybride individu of cel met twee of meer sets chromosomen afgeleid van twee verschillende voorouderlijke soorten; afhankelijk van het aantal veelvouden van haploïde sets, worden alloploïden aangeduid als allodiploïden, allotriploïden, allotetraploïden, allopentaploïden, allohexaploïden, enz. heterokaryon. [allo- + -ploid]

Alloploïde verwijst naar een type polyploïdie, een aandoening waarbij een organisme meer dan twee sets chromosomen in zijn genoom heeft. Bij alloploïdie zijn de extra chromosoomsets afkomstig van verwante maar verschillende soorten die zijn gehybridiseerd om een ​​nieuw organisme te vormen. Dit in tegenstelling tot autopolyploïdie, waarbij een organisme meerdere sets chromosomen heeft die zijn afgeleid van dezelfde soort.

Alloploïdie kan van nature voorkomen of op kunstmatige wijze worden veroorzaakt, zoals plantenveredeling. Broodtarwe (Triticum aestivum) is bijvoorbeeld een alloploïde soort die is ontstaan ​​uit de kruising van drie verschillende diploïde grassoorten. De resulterende hybride had zes sets chromosomen, die uiteindelijk uitgroeiden tot de moderne broodtarwe.

Alloploïdie kan belangrijke implicaties hebben voor de evolutie en ecologie van soorten. De opname van extra chromosoomsets kan leiden tot het creëren van nieuwe eigenschappen, het vergroten van de genetische diversiteit en mogelijk leiden tot adaptieve voordelen. Aan de andere kant kunnen de genetische onverenigbaarheden tussen de oudersoorten leiden tot problemen bij de nakomelingen, zoals onvruchtbaarheid of ontwikkelingsstoornissen. Daarom kunnen alloploïde hybriden gespecialiseerde kweekprogramma's vereisen of steriel zijn, waardoor hun potentieel als gewas of in andere praktische toepassingen wordt beperkt.